Tekst: Sofie Bongers
Foto’s: collectie Ivo Nieuwenhuis
We hebben het privilege om elke week college van ze te krijgen: de docenten van de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur. Maar wie zijn ze eigenlijk? Wat voor onderzoek doen ze, wat doen ze in hun vrije tijd en ook niet onbelangrijk; wat voor een wilde studententijd hadden zij? De Uitvreter besloot op onderzoek uit te gaan en een online rubriek te starten om onze docenten beter te leren kennen: Kennismaken met kenners. Deze editie spreken we Ivo Nieuwenhuis!
Uitvreter (U): Veel studenten weten dat u iets doet met cabaret en daar ook over recenseert. Maar wat houdt uw onderzoek precies in?
Ivo Nieuwenhuis (IN): ‘Het onderwerp van mijn onderzoek is door de jaren heen best wel verschoven. Ik heb mijn proefschrift geschreven over achttiende-eeuwse satire en ik heb dat in 2014 verdedigd. Ik had toen een aanstelling aan de UvA om te promoveren in een onderzoekstraject dat ook over satire ging. Daar begon mijn onderzoek naar humor. Het ging toen nog met name over satire, maar satire en humor kennen natuurlijk overlap. Na dat proefschrift wist ik niet zo goed of ik door wilde gaan met dat onderzoek. Het bleek dat ik toch nog steeds wel was gefascineerd door dat onderwerp. Daardoor bleef ik ermee bezig, wel steeds meer met de invalshoek van humor. Je hebt bijvoorbeeld een internationale vereniging van humorstudies, waar ik me na mijn proefschrift wat meer mee ben gaan bemoeien.’
U: Grappig!
IN: ‘Ja, heel grappig. Ik heb ook een keer gesproken voor zo’n congres van de vereniging. Zo ben ik steeds meer gaan kijken naar humor in de achttiende eeuw in de bredere zin van het woord. Ik was altijd al heel actief bezig met humor in de hedendaagse tijd. Ik verwees in mijn onderzoek ook vaak naar de actualiteit, maar dan wel steeds als opstapje naar de achttiende eeuw. Tegenwoordig ben ik steeds meer actief bezig met de hedendaagse humor. Ik heb bijvoorbeeld een artikel geschreven over Zondag met Lubach, zoals jullie misschien weten naar aanleiding van het Taalcafé. Het gaat in dat artikel over de politieke implicaties van humor.’
U: Waarom bent u zich dan meer gaan bezighouden met hedendaagse humor?
IN: ‘Ik ben altijd cabaretliefhebber geweest. Het werd op een gegeven moment een soort spagaat, omdat mijn ideeën over achttiende-eeuwse humor erg vaak leunen op bronnen die over hedendaagse humor gaan. Dat wilde ik dan toepassen op de achttiende eeuw, maar dit werd soms geforceerd. Daarom dacht ik dat het misschien beter zou zijn om me wat meer te richten op hedendaagse humor. Ik ben terecht gekomen bij de achttiende eeuw vanwege mijn proefschrift, maar dit betekent natuurlijk niet dat ik me altijd met die eeuw bezig moet houden.’
U: Waarom heeft u toen gekozen voor de achttiende eeuw?
IN: ‘Ik wist dat dat onderzoeksproject eraan kwam, dus ik had mijn scriptie al geschreven over achttiende-eeuwse satire. Mijn scriptiebegeleider was ook degene die dat project leidde. Op die manier ben ik daar in gerold. Het is altijd zo geweest dat ik dat wel interessant vond, maar dat het meer op mijn pad kwam. Toen ik eenmaal in die periode zat, was ik er ook wel door gefascineerd. De achttiende eeuw is een vergeten tijdvak, maar ik heb die eeuw door mijn onderzoek erg leren waarderen.’
U: Is die interesse voor cabaret ontstaan tijdens uw studie?
I: ‘Nee, dat is eerder ontstaan. Ik was als kind al gefascineerd door dat genre. Ik kende het van de televisie en vanaf toen ben ik het cabaretwereldje gaan volgen. Ik ging bijhouden wie dat allemaal waren, maar het was meer een hobby. In het begin begreep ik ook nog niet alle grapjes. Toen ging ik Nederlands studeren in Utrecht en wist ik wel dat ik iets met humor wilde doen in mijn studie. Ik dacht nog niet meteen aan cabaret, maar meer aan een vak over humor in mijn vrije keuze. Ik ben pas veel later met het recenseren begonnen. Een vriend van mij recenseerde al bij Theaterkrant en ik ging vaak met hem mee. Dan gingen we na afloop altijd praten en discussiëren over de voorstelling. Hij ging naar NRC en toen heb ik zijn baan bij Theaterkrant overgenomen. Daarna heb ik bij Trouw kunnen solliciteren voor recensent.’
U: Wie is volgens u de koning van het cabaret in Nederland?
IN: ‘Oeh, dat is een moeilijke vraag. Ik ben altijd wel fan van het werk van Micha Wertheim. Daarnaast vind ik Stefano Keizers heel interessant. Zijn eerste voorstelling was fascinerend, totale gekte. Dat vond ik een heel nieuw en fris geluid. Laatst was ik naar een nieuwe voorstelling van Sara Kroos. Ik vond haar vorige voorstelling ook al heel goed. Zij gaat al wat langer mee, maar is nog niet heel bekend.’
U: Hoe vaak bent u bezig met uw functie als recensent?
IN: Trouw heeft ruimte voor maximaal drie à vier stukken cabaret in de maand. Dat is ook prima te combineren met mijn werk op de universiteit. Je bent natuurlijk wel afhankelijk van wanneer de première is. Je moet dan namelijk aanwezig zijn bij de voorstelling en dan wil de krant de volgende dag de recensie hebben. Ik moet dan misschien ook weer de volgende dag college geven in Nijmegen. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik af en toe zo’n recensie ook ’s nachts moest schrijven.’
U: Ja, je werkt met harde deadlines.
IN: ‘Precies, dat is het journalistieke leven. Ik vind dat ook leuk. De wetenschap was ik al gewend. Daarbinnen ben je heel lang bezig met het schrijven van een artikel. Het is allemaal heel precies. Voor een publicatie ben je soms wel een jaar bezig. Voor de krant is het: voorstelling, volgende dag schrijven, en misschien staat het artikel de volgende dag al in de krant. Ik vind dat voor de afwisseling lekker. Je wil bij het schrijven van een journalistiek artikel natuurlijk nog steeds scherp zijn, maar je moet wel gedwongen snel beslissingen maken tijdens het schrijven.’
U: Wist u van tevoren dat u de onderzoekswereld in wilde?
IN: ‘Ja, ik vond de vakken van de opleiding heel leuk. Met name de letterkundevakken. Die vakken gingen me ook goed af. Daarom ben ik gaan nadenken over de researchmaster. Ergens midden in mijn derde jaar heb ik bedacht: daar ga ik ook echt op solliciteren en vanaf dat moment was ik daar ook op gefocust. Onderzoek doen stond wel los van humor, omdat ik onderzoeken gewoon leuk vond. In mijn scriptie kon ik humor en onderzoek combineren en zo kwamen die werelden samen.’
U: Had u altijd al bedacht voor een collegezaal, of in ons geval: voor een klaslokaal, les te geven?
IN: ‘Goede vraag… Nee, eigenlijk niet. Nooit heb ik de ambitie gehad om docent te worden, maar nu ik het ben heb ik ook wel het idee dat het me ligt. Ik vind lesgeven op de universiteit leuk, maar ik zou dat niet zo snel voor een ander onderwijsniveau doen. Ik merk dat het soort onderwijs waar ik het beste bij gedij, het onderwijs is waarbij de studenten al geïnteresseerd zijn in wat je te vertellen hebt. Je kan dan ook de diepte in. Ik vind het leuk om studenten aan het denken te zetten en te inspireren. Dat lukt af en toe ook als je ziet dat een student heel enthousiast wordt. Ik zie mezelf niet zo snel voor een groep van weerbarstige pubers staan. Dat is een vak apart en ik weet niet of dat vak me ligt. Binnen de context van de universiteit vind ik het een leuke rol en vooral de afwisseling van onderwijs en onderzoek staat me aan.’
U: Binnen de SVN zijn er veel studenten die bij een commissie zitten, zoals De Uitvreter, heeft u zelf ook zoiets gedaan naast uw studie?
IN: ‘Ik heb in het bestuur gezeten van 2004 van mijn studievereniging Awater in Utrecht. De studie had toen nog ongeveer zestig eerstejaars. Het was zeker niet zo dat iedereen een actief lid was. Ik denk dat een derde een actieve kern was. Bij de SVN zijn dat er wel veel meer. Dat is ook het voordeel van de kleinschaligheid van de studie. De hechtheid is heel sterk en dat is leuk om te zien.’
U: Ik zag op uw website dat u toneel deed! Was dat een hobby die u toen ook al had naast uw studie?
IN: ‘Ik heb op de middelbare school altijd toneel gedaan. Tijdens mijn studiejaren ben ik er mee gestopt en later heb ik het weer opgepikt.’
U: Wat is de leukste rol die u ooit heeft mogen spelen?
IN: ‘Afgelopen jaar speelde ik een heel leuke rol. Ik speelde namelijk een vrouw en ook nog eens een heel dikke vrouw. Daarvoor had ik een dikmaakpak aan. Dat was een erg leuke rol om te spelen. Toen zijn er een paar collega’s komen kijken en die vonden het volgens mij ook erg leuk.’
U: Vindt u het juist leuk om rollen te spelen die iets meer afstand hebben tot uzelf? U bent namelijk geen vrouw en al helemaal geen dikke vrouw.
IN: ‘Ja, dat vind ik wel het leuke van toneel. Het is een kwestie van doen. Je moet uit je hoofd treden. Als wetenschapper zit je voortdurend in je hoofd. Dat vind ik ook heel leuk, dat is mijn werk. Maar bij toneel vind ik het heel leuk om die afwisseling te hebben. Je hoort van een regisseur: ‘niet te veel nadenken, gewoon doen’ en dat is heel fijn.’
U: ‘Een uitlaatklep dus?’
I: ‘Ja!’
U: Gebruikt u toneel ook wel eens bij uw rol als docent?
I: ‘Ja, ik denk het wel onbewust. Ik heb het altijd leuk gevonden om op een podium te staan. Als docent moet je natuurlijk ook veel presenteren. Dat is iets wat samengaat.’