Tekst: Naomi Habashy
Omslagfoto: collectie Johan Oosterman
We hebben het privilege om elke week college van ze te krijgen: de docenten van de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur. Maar wie zijn ze eigenlijk? Wat voor onderzoek doen ze, wat doen ze in hun vrije tijd en ook niet onbelangrijk; wat voor een wilde studententijd hadden zij? De Uitvreter besloot op onderzoek uit te gaan en een online rubriek te starten om onze docenten beter te leren kennen: Kennismaken met kenners. Voor deze tweede kennismaking: de levenslessen van Johan Oosterman.
Uitvreter (U): Hoe bent u in de middeleeuwse literatuur verzeild geraakt?
Johan Oosterman (JO): ‘De middeleeuwen hebben me altijd heel erg geïnteresseerd. Tijdens mijn studie Nederlands in Groningen had ik een paar goede docenten op het gebied van de middeleeuwen en die hebben dat zeker versterkt. Het grootste enthousiasme kwam echter toen ik in m’n vierde jaar zat en een symposium bezocht waar ook twee van de grootste experts op het gebied van het middeleeuwse lied aanwezig waren. Ik raakte met hen in gesprek en toen was het hek van de dam: ik moest hiermee verder gaan. Vervolgens heb ik mijn afstudeerscriptie over melancholie in het Gruuthuusehandschrift geschreven.’
U: Wilde u daar dan ook de academische wereld mee in?
JO: ‘Omdat er destijds met Nederlands geen droog brood te verdienen viel, zelfs niet in het onderwijs, heb ik eerst vervangende dienstplicht gedaan (er gold toen nog een dienstplicht) en daarna journalistiek werk. Ik had al snel een interview met hoogleraar Frits van Oostrom, over een project dat hij zou gaan beginnen. Dat sprak me heel erg aan en een week voor dat interview stond er toevallig een vacature in de krant voor een promotieplaats in Leiden. Ik heb die plaats gekregen en toen heb ik promotieonderzoek gedaan naar berijmde gebeden. Nadat ik gepromoveerd was, heb ik nog een vervolgaanstelling gekregen. Daarna heb ik een aantal jaar in Antwerpen aan een project gewerkt en uiteindelijk ben ik in 2002 in Nijmegen terecht ben gekomen, met de baan die ik vandaag de dag nog heb.’
U: Berijmde gebeden? Dat klinkt als Maria van Gelre.
JO: ‘Ja, en het grappige daarvan is dat die tentoonstelling begon als een onderzoek naar middeleeuwse colofons. Ik was in 2014 op sabbatical en toen ben ik ook zes weken in Berlijn geweest. Ik deed dat onderzoek daar en wilde kijken of ik dat gebedenboek mocht inzien, omdat ik wist dat er een bijzonder colofon in zat. Eigenlijk wist ik wel dat het boek nooit meer uit het magazijn kwam vanwege de kwetsbaarheid, maar ik dacht dat het geen kwaad kon om het toch te vragen; nee heb je, ja kun je krijgen. Ik mocht het boek zelf niet inzien, maar wel de digitale opnamen, en heb daar foto’s van gemaakt. Tot mijn verbazing ontdekte ik een tijdje later dat dat gebedenboek veertien berijmde gebeden bevatte in een handschrift dat ik nog niet kende, terwijl ik me daar in mijn promotieonderzoek wel heel intensief mee bezig had gehouden.
Wat dus begon met een onderzoek over het een, eindigde in een tentoonstelling over het andere. Daardoor zijn allerlei andere projecten van me stil komen te liggen waar ik nu pas weer mee door kan gaan. Het illustreert wel heel mooi dat je soms van je planning, van het gebaande pad, moet afwijken omdat je een kans krijgt die, als je hem voorbij laat gaan, nooit meer aan je zal verschijnen. Een vriend van me noemde dit gebeuren ooit het project waar ik twintig jaar naartoe had gewerkt zonder dat ik wist dat dit het was. Ik denk niet dat ik gauw weer iets van deze omvang zal doen.’
U: Heeft u ook hobby’s die niets met de middeleeuwen te maken hebben?
JO: ‘Juist heel veel. De middeleeuwen zijn meer iets waar ik me beroepsmatig mee bezighoud, niet zozeer in m’n vrije tijd. Natuurlijk vind ik het leuk om, als ik bijvoorbeeld in het buitenland ben, een museum te bezoeken waar een mooie collectie aan middeleeuwse spullen ligt, maar ik kan makkelijk zonder pijn in m’n hart een kasteel voorbij rijden. Wat ik echt heel erg fijn vind om te doen is fietsen. Ik ben heel Europa doorgefietst, met de tent achterop en zo. Ik vind fietsen de perfecte bezigheid om m’n hoofd leeg te maken en ik krijg ook altijd goede ideeën als ik op de fiets zit. Verder houd ik ook heel erg van muziek. Ik heb een brede muzieksmaak; ik hou van pop, jazz, klassiek, noem het maar op. Het meeste hou ik toch wel van klassieke muziek. Ik ben laatst naar een opera van Wagner geweest, waarbij je zes uur lang in een zaal zit te luisteren, daar kan ik dan echt van genieten. Maar ik ben ook een enorme fan van Nick Cave. En natuurlijk hou ik van literatuur, ik lees veel en graag en hou de moderne proza en poëzie ook wel een beetje bij. Ik heb zelfs overwogen om te promoveren in de moderne literatuur en heb daar ook plannen voor gemaakt, maar ik ben uiteindelijk voor de middeleeuwen gegaan. Je kunt de moderne literatuur namelijk makkelijker in je vrije tijd bijhouden dan middeleeuwse literatuur. Dat is zo specialistisch dat je er middenin moet zitten om de ontwikkelingen goed te kunnen volgen.’
U: Heeft u onlangs nog een mooi boek gelezen?
JO: ‘Ja, Ik heb onlangs een aantal goede boeken gelezen. Autumn, van Ali Smith is daar een van, ik ben nu ook bezig in De toverberg van Thomas Mann en Hawaï 2000 van Heidi Koren. Ik ken haar persoonlijk en ik vind het fascinerend om af en toe een boek te lezen van iemand die ik ken, omdat je zo kanten van die persoon ontdekt die je nog niet kende.’
U: U schrijft ook veel, is dat geen hobby van u?
JO: ‘Ik zie schrijven meer als een van de heel aangename kanten van mijn werk. Bij wetenschappelijke artikelen is de laatste fase soms minder leuk, wanneer je rekening moet houden met de eisen waar ze aan moeten voldoen. Het schrijven van een boek bijvoorbeeld maakt me soms wel heel erg gelukkig. Vooral als het lukt, maar je moet er wel echt voor gaan zitten en daar heb ik niet altijd tijd voor. Schrijven gaat bij mij vooral goed als ik daar in de ochtend een paar uur aan besteed, in totale afzondering. Niet op je smartphone kijken, niet met allerlei andere dingen bezig zijn, je alleen richten op het schrijven. Dan wil het nog wel eens zijn dat ik in een paar uur rond de duizend woorden neerzet. Daar moet ik later dan wel weer van alles aan veranderen, maar toch. Ik vind het ook leuk om moeilijke sinterklaasgedichten te schrijven: ik stop er bijvoorbeeld een acrostichon in of kies voor een moeilijk rijmschema. Aspecten die de lezer er misschien niet zomaar uithaalt, maar die ik wel heel leuk vind om erin te stoppen. Voor speciale gelegenheden schrijf ik ook weleens een liedje, als iemand promoveert bijvoorbeeld. Ook daar maak ik niet iets makkelijks van; het rijmschema moet kloppen en het liefst ook niet te voordehand liggend zijn. Ik maak daar altijd een uitdaging voor mezelf van.’
U: Tot slot: is er een middeleeuws werk wat u niet heeft gelezen?
JO: ‘Eigenlijk zou je moeten vragen of er een middeleeuws werk is dat ik niet heb gelezen en waarvan ik vind dat ik het wel gelezen zou moeten hebben, ha ha! Er zijn namelijk een heleboel middeleeuwse werken die ik niet gelezen heb zonder dat ik dat erg vind, vooral bij het langere proza. Als er één werk is waarvan ik vind dat ik het nog een keer gelezen moet hebben, dan is dat het Nibelungenlied wel. Het is een klassieke tekst uit de Duitse literatuur en Wagner heeft die tekst veel gebruikt voor zijn opera’s. Ik heb er zelfs drie versies van in de kast staan, alleen ben ik er nooit aan toe gekomen om het te lezen. Je moet er ook wel voor gaan zitten, zoiets als het Nibelungenlied is er voor om in een vakantie aan te beginnen.’