Van Banaonblussersrijk tot Zandhazendurp: De oorsprong van alternatieve plaatsnamen tijdens carnaval

Als studenten aan een (ex-)katholieke universiteit hebben wij het grote voorrecht dat we mogen genieten van twee extra vrije dagen in het jaar. Sommigen van ons zullen deze dagen aangrijpen om zich ver boven de rivieren te verschansen, voor anderen is het hét moment om hun mooiste pèkske aan te trekken, de trein naar het zuiden te pakken en zich in het feestgedruis te mengen: carnaval is aangebroken! Wie zich zuidwaarts waagt, zal het niet ontgaan dat menig plaats een andere naam aangenomen heeft.

Door Puck Gielen

Het gebruik dat plaatsen tijdens carnaval anders heten, is eind negentiende eeuw ongeveer tegelijkertijd ontstaan in Den Bosch en Bergen op Zoom. Het idee erachter is dat carnaval een omkering van de normale gang van zaken is: een stad is met carnaval een dorp en hier hoort ook een andere plaatsnaam bij. Bovendien zorgen de alternatieve plaatsnamen ervoor dat Prins Carnaval – of vergelijkbare hoogwaardigheidsbekleders – een eigen rijk heeft om te regeren, dat alleen tijdens de carnavalsdagen bestaat. De traditie heeft vooral in Noord-Brabant veel navolging gekregen, maar ook in andere delen van het land doen verschillende steden en dorpen mee. 

De namen vinden vaak hun oorsprong in de geschiedenis of de ligging van een plaats. Hoe doorzichtig de naam is, verschilt van plaats tot plaats. Zo leert een blik op de kaart ons dat Dommelbaorzedurp (Vught) zijn naam aan de nabijgelegen rivier de Dommel ontleent, maar hoe Zundert toch ooit Banaonblussersrijk is geworden? Helaas heb ik noch de tijd noch de ruimte om iedere carnavalsnaam te ontleden, dus ik heb me tot de volgende elf beperkt. 

1. Banaonblussersrijk (Zundert) 

Het was eigenlijk mijn bedoeling om te beginnen met de letter A, maar alle etymologieën van A-carnavalsnamen waren onbekend dan wel ontiegelijk saai. Dat brengt me één letter verder in het alfabet, bij Banaonblussersrijk.  

Oorspronkelijk heette Zundert met carnaval Maonblussersrijk. Het verhaal gaat dat de Zundertse brandweer ooit is uitgerukt voor een heidebrand. Toen die op de heide aankwam, bleek slechts een combinatie van maanlicht en nevel de illusie te wekken dat de hei in lichterlaaie stond. Het nieuws van de blunder verspreidde zich als een lopend vuurtje en binnen de kortste keren stonden mensen uit Zundert bekend als Maanblussers. 

In de jaren tachtig was het carnaval in Maonblussersrijk zo goed als uitgestorven. Toen in 2003 wat jongeren het feest nieuw leven wilden inblazen, vonden ze het ook toepasselijk om hier een nieuwe, aantrekkelijkere naam bij te verzinnen. Ze bedachten de naam Banaonblussersrijk, een schertsende verwijzing naar een jongen die bekendstond als Bennie Banaan en die het eervolle ambt van Prins Carnaval nét was misgelopen. Een schrale troost voor Bennie: tot op de dag van vandaag draagt Zundert met carnaval zijn naam, en ook de drager van het hoogste ambt heet ieder jaar Prins Banaon. 

2. Boeskoolstad (Oldenzaal) 

Wie denkt dat carnaval alleen onder de rivieren wordt gevierd, heeft het mis. Ook in het noorden van het land is er een stad die dapper weerstand bood tegen de protestantse overheersing. Geïnspireerd door het carnaval in Gronau en Münster, net over de Duitse grens, besloot een groep Oldenzalers in 1954 een carnavalsoptocht in hun stad te organiseren. Het carnaval groeide razendsnel en tegenwoordig staat Boeskoolstad bekend als de carnavalshoofdstad van Twente. De naam is ouder dan de carnavalstraditie: Boeskoolstad gold al langer als bijnaam voor Oldenzaal. De naam komt van het Twentse woord voor ‘witte kool’, een gewas dat veel rondom de stad verbouwd werd. 

3. Jocus Riék (Venlo) 

Venlo heeft de eer de oudste nog bestaande carnavalsvereniging van Nederland te huisvesten: Venloosch Vastelaoves Gezelschap Jocus. De vereniging bestaat sinds 1842 en is naamgever van de stad. Het woord Jocus is een gelatiniseerde versie van het Limburgse woord ‘joeks’, in het Nederlands ‘plezier’ of ‘lol’. Dit woord op zichzelf is dan weer afgeleid van het Latijnse ‘iocus’, dat grap betekent. Het tweede deel van de naam, ‘riék’, betekent uiteraard ‘rijk’. 

4. ‘t Kielegat (Breda) 

Breda werd met carnaval oorspronkelijk aangeduid met de historische naam van de stad: Abdera. ’t Kielegat wordt in 1971 voor het eerst vermeld. Over de oorsprong van de naam doen meerdere verhalen de ronde. De website van Stichting Kielegat vermeldt het spectaculaire verhaal dat de naam Kielegat eigenlijk terug te voeren is op het turfschip van Breda (wellicht bekend van colleges over de Gijsbrecht). Prins Maurits heroverde op 3 maart 1590 – tijdens carnaval – Breda op de Spanjaarden door zijn soldaten in een turfschip te verstoppen dat de stad werd binnengeleid. Door onstuimig weer zou het schip tegen de kade zijn gebotst, waardoor er een gat in de kiel werd geslagen. 

Andere bronnen zoeken de ontstaansgeschiedenis minder ver in het verleden. Een alternatieve verklaring is dat het thema van het Bredaas carnaval in 1971 ‘Kek tur ’s dur’ (Kijk er eens doorheen) was. Vanwege dit thema knipte prins Driekus een gat in zijn kiel, zijn boerenjas, wat de inspiratie vormde voor de naam Kielegat.  

Een minder tot de verbeelding sprekende verklaring is dat Breda met deze naam probeerde mee te liften op het succes van twee andere carnavalssteden, die in de jaren zeventig een stuk drukker bezocht werden. Het achtervoegsel ‘-gat’ namen ze over van Krabbegat, de carnavalsnaam voor Bergen op Zoom. De kiel ontleenden ze aan de naam voor de traditionele klederdracht van het Bossche carnaval, de boerenkiel.  

5. Knotsenburg (Nijmegen) 

Waar onze stad buiten de carnavalstijd liefkozend Havana aan de Waal genoemd wordt, laat de geschiedenis van onze carnavalsnaam zien dat Nijmegenaren altijd al een dwars volkje zijn geweest. Ten tijde van de Reformatie, op 25 september 1566, verzamelde de katholieke bevolking van Nijmegen zich met knotsen op de Grote Markt om de protestanten letterlijk de stad uit te knuppelen. De dag werd sindsdien gevierd als knotsendag. Toen de protestanten de stad wilden heroveren, bouwden ze aan de noordkant van de Waal een burcht, die spottend de Knotsenburg genoemd werd. Ergens is die herovering toch niet helemaal lekker gelopen, getuige onze eigen katholieke universiteit en het feit dat Nijmegen de naam van het fort inmiddels als carnavalsnaam gebruikt. Wie het laatst lacht … Van de Knotsenburg zelf is overigens niets meer over, maar in de Spiegelwaal bij Veur-Lent staan vier houten palen die de plek van de ophaalbrug van de voormalige burcht markeren. 

6. ‘t Krabbegat (Bergen op Zoom) 

Ook de oorsprong van de naam van ’t Krabbegat, een van de eerste steden die een alternatieve carnavalsnaam begon te voeren, laat zich niet eenduidig verklaren. Hoewel de krab het Bergs carnavalssymbool is, schrijven verschillende bronnen dat de naam een andere oorsprong heeft. De aanduiding zou verwijzen naar het plantje meekrap, een plant die geoogst werd voor de rode kleurstof en veel geteeld werd in de omgeving van Bergen op Zoom.  

Een publicatie van een Bergse heemkundekring wijst de meekraptheorie af: de meekrapteelt zou al lang verleden tijd zijn toen de naam ontstond en de 19e-eeuwse bronnen noemen het plantje nergens. Een alternatieve theorie is dat de naam wel degelijk afgeleid is van het schaaldier. Door de ligging aan de Oosterschelde komen in de buurt van Bergen op Zoom veel krabben voor. Bovendien zou de krab gekozen zijn omdat het dier dwars loopt, wat past bij het idee dat carnaval een ‘dwars’ feest is. 

7. Kruikenstad (Tilburg) 

De naam Kruikenstad is terug te voeren op de benaming Kruikenzeikers, een spotnaam voor de inwoners van Tilburg die al ver voor het ontstaan van de carnavalsnaam gebruikt werd. Van oudsher is Tilburg een textielstad. Voor het wassen van wol waren in de 19e eeuw nog geen chemische schoonmaakmiddelen beschikbaar. Wél geschikt en alom aanwezig: urine! Door een mengsel van urine en water te verhitten kwam ammoniak vrij, waarmee de wol gereinigd kon worden.  

Het verhaal gaat dat de vraag zo groot was, dat de inwoners van Tilburg in kruiken plasten en hun urine verkochten, wat hen de naam Kruikenzeikers opgeleverd heeft. Deze handel zou zelfs aan regels gebonden zijn. Zo was het verboden om de urine van maandagochtend te verkopen, omdat deze te vaak door grote hoeveelheden alcohol verontreinigd zou zijn. Twee onderzoekers die het bestaan van deze handel wilden achterhalen, hebben helaas geen bewijs gevonden voor de waarheid van dit verhaal. Is het dan allemaal een broodje-aapverhaal? Nou ja, de naam Kruikenzeiker moet toch érgens vandaan komen …  

8. Lampegat (Eindhoven) 

Eindhoven de saaiste! De brainstormsessie die tot deze carnavalsnaam geleid heeft, zal niet gek lang geduurd hebben. De naam Lampegat verwijst uiteraard naar de Philips-fabriek die decennialang in Eindhoven stond en waar gloeilampen gemaakt werden. In andere opzichten zijn de Eindhovenaren dan weer wel wat creatiever: in plaats van ‘alaaf’ gebruikt men in Lampegat ‘salaai’. Dit betekent niets, maar is simpelweg de winnaar van een prijsvraag om een eigen Lampegatse carnavalsgroet te verzinnen. 

9. Oeteldonk (Den Bosch) 

Wanneer je carnaval in Oeteldonk gaat vieren en aan de gemiddelde carnavalsvierder vraagt wat nu eigenlijk een oetel is, zullen ze je vertellen dat het een kikker is. Wanneer je het geluk (of de pech) hebt een echte kenner te treffen, zal die je vertellen dat een oetel géén kikker is. Waar ‘oetel’ dan wel vandaan komt? Dat weten ze je dan meestal weer niet te vertellen. 

Voordat we bij dat ingewikkelde vraagstuk aanbelanden, eerst even iets over het makkelijke stukje van de naam: ‘-donk’. Een donk is een hoger gelegen plaats in een moeras. Dat Den Bosch op zo’n plaats gesticht is, heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de stad: door haar ligging te midden van een slecht begaanbaar moeras gold Den Bosch lange tijd als onneembare vesting, met als bijnaam de Moerasdraak. 

Het moeras speelt mogelijk ook een rol in de totstandkoming van het gedeelte ‘Oetel’. De meest vergezochte theorie is dat de naam verwijst naar een Griekse mythe: de godin Leto wilde water drinken uit een moeras, maar werd uitgelachen door een aantal boeren. De boeren woelden de bodem om, waardoor het water extra modderig werd. Als straf veranderde Zeus hen op verzoek van Leto in kikkers. De theorie stelt dat Leto omgekeerd Otel is, en verbasterd is tot Oetel. Het mag vergezocht lijken, maar de grondleggers van het Oeteldonks carnaval waren wel degelijk klassiek geschoold, en ook in andere Oeteldonkse carnavalselementen speelt het omkeren van woorden een rol. Zo is ‘ridder van het Reksam’ (omgekeerd: masker) een van de titels van de Bossche prins carnaval. 

Een andere, vaker vermelde theorie stelt dat ‘oetel’ bedacht is om de draak te steken met Adrianus Godschalk, die ten tijde van het ontstaan van de naam in 1882 bisschop van Den Bosch was en zich fel tegen het carnaval verzette. Godschalk was afkomstig uit het dorp Den Dungen, waar de naam Van den Oetelaar een veelvoorkomende achternaam was. De naam Oeteldonk zou dus een subtiele sneer zijn naar de man die het Bossche carnaval het liefst zag verdwijnen. 

Een derde theorie stelt dat de naam Oeteldonk afgeleid zou zijn van een voormalig gehucht in de buurt van Boxtel, Oetendonken. In een artikel in het Brabants Dagblad uit 1914 is deze verklaring terug te vinden: ‘de burgerlijke gemeente Oeteldonk, aldus genoemd naar een miniatuur-gehuchtje in de buurt van Boxtel’. Het is echter niet duidelijk waarom uitgerekend dit gehuchtje gekozen zou zijn om Oeteldonk naar te vernoemen. 

Deze theorieën zijn allemaal wat wankel. Is een oetel misschien toch gewoon een kikker? Voor de kikkertheorie is geen enkel etymologisch bewijs, maar een overtuigende weerlegging lijkt er ook niet te zijn. De gemiddelde Oeteldonker maakt zich er niet zo druk om: voor hen is een oetel al lang een kikker. 

10. Tullepetaonestad (Roosendaal) 

Jarenlang was ik in de veronderstelling dat ‘tullepetaon’ simpelweg ‘tulp’ betekent, als woordspeling op ‘roos’ in Roosendaal. Niets blijkt minder waar: een tullepetaon is een parelhoen. Het woord is een verbastering van het Franse ‘poule pintade’. Eerst veranderde dit in ‘poelepetaat’ en door letteromzetting, klankomwisseling en vermoedelijk een hoge dosis alcohol werd dit uiteindelijk ‘tullepetaon’. In het Roosendaals dialect is dit niet alleen het woord voor een vogel, maar werd het ook gebruikt om sukkels mee aan te duiden. Het gebruik als carnavalsnaam is ontstaan toen de Gròòtste Boer – een Roosendaalse carnavaleske hoogwaardigheidsbekleder – het bestuur van de Stichting Carnaval Roosendaal een keer begroette met de uitspraak: ‘Och kijk, de tullepetaone zijn er ook.’ Toen de raad later een naam nodig had voor een carnavalsbal, viel de keuze op de naam Tullepetaonebal. De naam bleek populair, en toen er een verkiezing plaatsvond voor een Roosendaalse carnavalsnaam, won Tullepetaonestad overtuigend. 

11. Zandhazendurp (Rosmalen) 

Ondanks dat ik mezelf graag presenteer als Bosschenaar, is de harde waarheid dat ik net aan de rand van Rosmalen woon. En als ik dan toch een afsluitende plaatsnaam met een Z nodig heb, waarom niet mijn eigen dorp? De naam Zandhazendurp is ontleend aan het feit dat Rosmalen op zandgronden en naast een zandverstuiving ligt. De hazen heb ik zelf nog nooit gespot, maar wellicht bedoelden ze hiermee gewoon de konijnen die ik onderweg naar mijn middelbare school altijd in groten getale langs het fietspad zag zitten. Mocht je overwegen om carnaval dit jaar in Rosmalen door te gaan brengen en nog een goede tip van een local willen: het leukste aan carnaval in Zandhazendurp is bus 3 naar Oeteldonk! 

Geef een reactie